Werkwoorden
We hebben in het Nederlands
regelmatige (sterke/zwakke) en onregelmatige werkwoorden. Het
merkwaardige is, dat de meeste fouten niet gemaakt worden bij
de onregelmatige/sterke, maar bij de 'gewone' regelmatige werkwoorden
- het zal ermee te maken hebben dat we juist de onregelmatige/sterke
werkwoorden veel meer gebruiken.
Daarom deze
tip:
... neem
een voorbeeld aan rennen en fietsen ...
Met deze werkwoorden
doen we het immers op de volgende manier:
rennen
|
|
fietsen
|
|
ik
ren |
- rende
|
ik
fiets |
- fietste |
jij rent
- ren jij
|
- rende
|
jij
fietst
- fiets jij |
- fietste |
u rent |
- rende
|
u fietst
- fietste |
hij/zij/het
rent |
- rende
|
hij/zij/het
fietst |
- fietste |
wij
rennen |
- renden
|
wij
fietsen |
- fietsten |
jullie
rennen |
- renden
|
jullie
fietsen |
- fietsten |
zij
rennen |
- renden |
zij
fietsen |
- fietsten |
ik
heb gerend |
|
ik
heb gefietst |
|
De basis voor
de vervoeging is de stam en die krijg je door de -en eraf
te halen (en bij rennen ook nog een extra n, want
we hebben nooit een dubbele medeklinker aan het eind van een woord).
We zien dat er in de tegenwoordige tijd soms een t (dus
nooit een d) bijkomt en voor de meervoudsvormen -en (plus
een extra n bij rennen), maar niet bij ren jij en
fiets jij. In de verleden tijd komt er te(n) of de(n)
bij en bij de voltooide tijd ge- plus d of t.
Wanneer was
het ook alweer t (te, ten of ge+t)
en wanneer d (de, den of ge+d)? Daar
hadden we op de lagere school al een woord een woord voor: 't
kofschip. Als een stam eindigde op een medeklinker
uit dat woord (t, k, f, s, ch of p) dan werd het
een t, in alle andere gevallen werd het een d.
Nemen we nu
eens het werkwoord antwoorden en vullen dat in op de open
plaatsen van de volgende zin:
Hij ....
nu hetzelfde als hij gisteren .... maar .... jij nu hetzelfde
als je morgen ....?
De stam van
antwoorden eindigt op een d en die zit niet in 't kofschip.
Daarom kunnen we het beste rennen gebruiken, omdat de stam
daarvan eindigt op een n, die immers ook niet in 't
kofschip zit. Vullen we hier aldus rennen in, dan wordt
het:
Hij rent
nu hetzelfde als hij gisteren rende, maar
ren jij nu hetzelfde als je morgen rent?
Dus wordt het ook:
Hij antwoordt
nu hetzelfde als hij gisteren antwoordde, maar
antwoord jij nu hetzelfde als je morgen antwoordt?
Zo zijn er natuurlijk ook
werkwoorden met een t. Het werkwoord lusten bijvoorbeeld.
Vul het maar eens in:
Na die
griezelfilm ...... jullie gisteravond nog steeds pinda's,
terwijl jullie nu ineens niets meer .......
Omdat de stam van lusten
eindigt op een t , een letter uit 't kofschip. We
nemen dus als voorbeeld fietsen, met de s die ook
in 't kofschip zit:
Na die
griezelfilm fietsten jullie gisteravond nog
steeds pinda's, terwijl jullie nu ineens niets meer fietsen.
Dus:
Na die
griezelfilm lustten jullie gisteravond nog steeds
pinda's, terwijl jullie nu ineens niets meer lusten.
Gebruik fietsen en
rennen vooral ook bij werkwoorden die beginnen met ver-,
her-, be-, ont- en ge-. Die krijgen in de voltooide
tijd namelijk geen ge voor de stam, waardoor je aardig
in de war kunt raken. Probeer maar eens gebeuren in te
vullen in de volgende zin:
Hoewel
er zelden iets moois is ......... op die school, zul je straks
zien dat er toch iets moois .........
Als het goed is heb je ingevuld:
Hoewel
er zelden iets moois is gebeurd op die school, zul je straks
zien dat er toch iets moois gebeurt.
Een extra complicatie bij
dit hele verhaal vormen werkwoorden als verhuizen en geloven.
Die hebben namelijk een stam die eindigt op wat je een 'vermomde'
v of z zou kunnen noemen: je schrijft een f
of een s, maar je moet bij de vervoeging denken aan een
v en een z. Dus, al lees je bij verhuis een
s, je denkt aan de z en die zit niet in 't
kofschip. En zo denk je bij geloof niet aan de f maar aan
de v, die ook niet in 't kofschip zit.
Net zoals: hij rent - hij heeft gerend
wordt het: hij verhuist - hij is verhuisd
en hij gelooft - hij heeft geloofd
Kort geformuleerd:
- Kijk bij een stam die eindigt
op een f of een s eerst of het gaat om een 'vermomde'
v of z.
Nog een complicatie: een
werkwoordsvorm (om precies te zijn een voltooid deelwoord) kan
gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord. Zoals in de gekleurde
boeken de vorm gekleurde een bijvoeglijk gebruikte
vorm van kleuren is. Vandaar de tip:
- Als je voor een werkwoordsvorm
een bijvoeglijk naamwoord kunt invullen, bedenk dan dat er
hoogstens een e bij kan komen.
Voorbeelden:
-
zoals je
leest uit het groene boek en een groen
boek, lees je ook uit het gekleurde boek
en een gekleurd boek,
-
zoals je
het hebt over de lange vrouw en een lange
vrouw, zo heb je het over de gehate vrouw
en een gehate vrouw, of over de beminde
vrouw en een beminde vrouw.
-
of, om
eens iets anders te nemen, spreek je van de stiekeme
liefde, dus ook over de beantwoorde liefde,
ondanks de zin hij beantwoordde haar liefde ,
want daarin kun je de werkwoordsvorm niet vervangen
door een bijvoeglijk naamwoord (?hij stiekeme haar liefde
...?