|
Tekstopbouw
Inleiding
De inleiding van een
tekst is vaak een anekdotische inleiding. Dit is een kort, leuk
verhaaltje waarmee je de belangstelling van de lezer probeert
te wekken. Belangstelling wekken is het eerste doel van de inleiding.
Hiernaast introduceer je het onderwerp van de tekst.
Per tekstsoort heb je een andere soort inleiding. Bij een uiteenzetting
geef je doorgaans alleen het tekstonderwerp. Bij een beschouwing
geef je vaak een vraag of probleemstelling. De inleiding van een
betoog kan een vraag bevatten, maar het is gebruikelijk dat je
de stelling geeft.
Als je een gecompliceerde
tekst schrijft, is het gebruikelijk om informatie te geven over
de opbouw van de tekst.
Middenstuk
Het middenstuk komt na
de inleiding. In het middenstuk wordt het onderwerp van meerdere
kanten bekeken; je belicht verschillende aspecten van het onderwerp.
Je kan bijvoorbeeld diverse antwoorden geven als er een vraag
in de inleiding gesteld wordt. Als je in de inleiding een stelling
geeft, dan geef je argumenten en eventueel tegenargumenten.
Zo'n aspect heet een deelonderwerp. Deelonderwerpen zijn er om
de tekst snel te begrijpen. Ze bestaan uit één of
meerdere alinea's. Om de verschillende deelonderwerpen te onderscheiden,
kun je letten op de regels wit en tussenkoppen. Als deze er niet
zijn, kijk je naar kernzinnen.
Slot
Ten slotte heb je het
slot. Deze bestaat uit twee of alinea's. In het slot wordt vaak
de hoofdgedachte gegeven. De hoofdgedachte kan gegeven zijn in
de vorm van een samenvatting, conclusie, aansporing of
een advies bij een activerende tekst en een toekomstverwachting.
Als je de tekst snel. goed wilt begrijpen, is het verstanding
om de inleiding en het slot als eerst te lezen.
Verbanden tussen alinea's
Als je een tekst schrijft
heb je vaak alinea's welke bij elkaar horen. Om dit aan te geven
gebruik je signaalwoorden. Dit hoeft echter niet. Veel schrijvers
gebruiken niet vaak signaalwoorden. Als lezer moet je het verband
zelf zien te vinden.
Een andere mogelijkheid is het gebruiken van signaalzinnen. Hierin
leg je de bouw van je tekst uit. Je zegt wat er komen gaat, of
wat je zojuist verteld hebt.
Voorbeeld: "Eerst
geef ik oorzaken van het probleem en daarna de mogelijke oplossingen."
Zulke signaalzinnen noem
je structurerende zinnen.
Hieronder staat een schema
met de meest voorkomende signaalwoorden en de bijbehorende verbanden.
Verband |
Signaalwoorden |
Opsomming |
en, ook, tevens, bovendien, daarnaast |
Tegenstelling |
maar, echter, niettemin, toch, desondanks |
Tijd |
eerst, dan, daarna, toen, vroeger, voordat |
Oorzaak / gevolg |
door(dat), daardoor, ... had tot gevolg,
wegens |
Toelichting / voorbeeld |
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter
illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking |
Voorwaarde |
als, indien, wanneer, in het geval, mits |
Doel / middel |
om ... te, door te, opdat,
door middel van, daarmee, daartoe, teneinde, met als doel |
Samenvatting |
kortom, samenvattend, samengevat, met andere
woorden, al met al |
Conclusie |
dus, daarom, dat houdt in, concluderend,
slotsom |
Reden / verklaring |
daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk,
dat blijkt uit, hierom, derhalve |
Vergelijking |
net als, zoals, evenals, vergeleken met |
Kernzinnen
Ook alinea's bevatten,
net als complete teksten, een onderwerp en een hoofdgedachte.
Ze bestaan vaak uit een kernzin en een uitwerking van de kernzin
met argumenten. De kernzin is de zin die de belangrijkste informatie
uit de alinea haalt.
Kernzinnen worden meestal als eerste, tweede of laatste zin gebruikt.
Kernzinnen helpen om de verbanden tussen alinea's te herkennen
als er geen signaalwoorden gegeven zijn. Ook helpen ze de tekst
te begrijpen. Als je de kernzinnen snel vindt, begrijp je de tekst
ook sneller.
|
|
|